In paragraaf 4 gaat het over verschillende soorten krachten. Als je een kracht uitoefent heb je twee voorwerpen nodig en daarbij ontstaan dan twee krachten. Daarom is kracht een wisselwerking. Dit geldt altijd, zelfs bij krachten op een afstand. Een magneet trekt een stuk ijzer aan het ijzer trekt de magneet aan. De twee krachten zijn altijd even groot. De richting is niet gelijk. De twee krachten werken tegen elkaar in.

De kracht op de bal wordt door het net gestopt. De kracht op het net werkt naar rechts en de kracht op de bal werkt dus naar links.

 

De zwaartekracht zorgt ervoor dat dingen naar beneden vallen of op de grond blijven liggen. Die kracht wordt veroorzaakt door de grote massa van de aarde. Op de maan is de zwaartekracht een stuk kleiner, omdat de maan veel minder massa heeft.

De zwaartekracht in het heelal noem je gravitatiekracht. Naarmate je verder van de aarde komt, wordt de gravitatiekracht van de aarde steeds kleiner.

 

Als je in je handen wrijft worden ze warm. Als je een lucifer tegen het doosje strijkt, wordt hij zo warm dat hij ontbrandt. Dit noem je wrijvingskracht. Wrijvingskrachten werken altijd tegen de richting van de beweging in.

 

De kracht waarmee je een uitgerekt elastiek of een uitgerekte veer trekt, noem je veerkracht. Net als een gespannen elastiek levert een gespannen touw ook energie. Die kracht noem je spankracht. Eigenlijk zijn deze twee krachten hetzelfde.

 

 

Het gewicht is de kracht die een voorwerp uitoefent op een ander voorwerp, waar het op steunt of hangt. Stel je hebt boeken op een boekenplank. De plank buigt, maar breekt niet. De plank levert een kracht omhoog. Deze draagkracht noem je de normaalkracht. Dat is de kracht die een steunvlak uitoefent loodrecht dat vlak.

Maak jouw eigen website met JouwWeb